Muziek was bij ons thuis dagelijkse kost. Vooral zingen deden we veelvuldig, dat werd ons met de paplepel ingegeven. Instrumenten ontbraken daarbij niet. Een piano, een of meer gitaren, een blokfluit, castagnetten en in geval van ‘nood’ waren pannen, deksels en pollepels inzetbaar.
Mijn vader had muzikaliteit in zijn genen zitten. Zijn vader was dirigent van een volkszangkoor, speelde luit en zong en vormde met een paar van zijn zoons ‘de 4-G’s’.
Mijn vader maakte daarna deel uit van de ‘Keep Smiling Singers’ samen met een broer en met Wim Sonneveld. Met laatstgenoemde heeft hij een tijdje een zangduo gevormd. Wim Sonneveld werd ‘ontdekt’ en beroemd. Mijn vader werd ‘recreatieleider’, maar bleef bezig met muziek. Hij kon geen noot lezen, maar had een goed ontwikkeld muzikaal gehoor en vooral op de piano kon hij in een mum van tijd een melodietje spelen dat hij ergens had gehoord. Op de gitaar speelde hij alleen akkoorden om de zang te begeleiden.
Mijn vader gebruikte muziek dus in zijn werk als beheerder van een vakantieoord. In het gastenseizoen (grofweg van Pasen tot en met de herfstvakantie), stond er een avond per week ‘vrij (mee)zingen’ op het programma. Dan ging mijn vader gedurende een uur of anderhalf een breed repertoire aan liedjes en melodietjes spelen op de piano en dan mochten de gasten meezingen als ze dat wilden. En op de vrijdagavond was er altijd de ‘bonte avond’, waarvan ik nooit zo goed heb begrepen waarom die zo genoemd werd, maar goed. In de zomer en als het weer het toeliet werd die avond buiten bij een kampvuur georganiseerd en werd het ‘programma’ aangepast qua sfeer en repertoire.
Op zo’n avond werden sketches opgevoerd, liedjes gezongen, voordrachten gedaan en traden drie van de vier kinderen uit het gezin bij toerbeurt op. De jongste van mijn twee broers speelde piano en gitaar, kon zingen en floot op zijn vingers zowel melodieën als vogelgezang. Mijn jongere zusje zong liedjes en kon eveneens vogelgezang imiteren op haar vingers. Ik zong alleen liedjes. Eerst vooral de nieuwe liedjes die ik op school leerde, later meer zelfgekozen repertoire van bijvoorbeeld Joan Baez. Het lied ‘Donna, Donna’ heb ik het vaakst gezongen.
De gasten werden zelfs gewekt met muziek. Mijn vader liep dan ’s morgens vroeg (!) met zijn gitaar langs de slaapverblijven van de gasten en zong daar zijn zelf geschreven wekliedje en tussendoor floot hij een vrolijk melodietje.
Tijdens de grote schoonmaak op zaterdag of de afwas na het avondeten werd er door ons en door het personeel veel gezongen.
In de wintermaanden zongen we gewoon lekker met het gezin en dan deed mijn moeder ook mee. We waren dol op Engelstalige gospels en folksongs en Zuid-Afrikaanse liedjes, maar songs van Bob Dylan, Joan Baez, de Beatles of de Carpenters werden ook wel gezongen, al kon mijn vader die niet altijd begeleiden op de gitaar.
Eenmaal uit huis, deed ik eerst een tijd vrijwilligerswerk in een studententheater in Amsterdam-Noord en daar werden vaak muziekoptredens gedaan. Sommigen gingen na het officiële optreden nog even lekker door met de crew van die avond. Heerlijk improviseren en luidkeels meezingen. En later in het buurtwerk in de Bijlmer gingen we wel eens op zoek naar goede straatmuzikanten en die nodigden we dan uit om tegen een kleine vergoeding een keer een avondje te komen spelen en/of te zingen in het buurthuis.
Vandaag de dag kan ik nog steeds enorm genieten van samen zingen en muziek beleven. Bij Zing-vanuit-je-hart met Lambert in Samaya zing ik al sinds 2013 en ik sla zelden over. En ik heb twee keer een heerlijke stembevrijding-retraite mogen ‘doen’. Een aanrader!
Sylvia Goossens